Hoeveel moeten we sparen om met een gerust gemoed van onze oude dag te kunnen genieten?
Filip Osselaer
04/01/2022 - 02:07
En hoe kunnen we ons financieel vermogen daarvoor het best inzetten? “Mensen zouden hun toekomstige uitgaven – die ze nu nog niet kennen – moeten kunnen afstemmen op hun toekomstige inkomsten – die ze nu ook nog niet kennen”, zegt professor financiële econometrie Kris Boudt van de UGent. Hij gaat de komende maanden op zoek naar hoe je lang en financieel gezond kunt leven.
Hét probleem is eigenlijk dat we niet weten hoelang we gaan leven, stelt professor Kris Boudt. “Mochten we weten dat we allemaal (bijvoorbeeld) 83 jaar worden, dan zou dat ideaal zijn voor onze financiële planning. We zouden al ons geld tegen die sterfdatum opdoen, we zouden allemaal sterven met nul euro op onze bankrekening. We zouden op reis gaan, een gift aan onze kinderen doen, lekker gaan eten, op doktersconsultatie gaan. Kortom: we zouden alles uitgeven omdat we wisten dat er een precieze einddatum op ons leven stond. Alleen: we weten niet hoe oud we worden. We moeten dus rekening houden met die onbekende factor: word je 60, 80 of 100? Dat weet je niet.”
We zitten dus met een langetermijnprobleem, want we weten niet waar onze (persoonlijke) horizon ligt. Hoe kunnen we dat oplossen? Kris Boudt: “Eenvoudig gezegd: elk jaar moet gedekt zijn. Je moet elk jaar méér inkomsten hebben dan uitgaven. Het wettelijke pensioen dat we van de overheid krijgen – binnenkort voor iedereen minstens 1.500 euro – is in dat opzicht een fantastisch product: het beschermt je tegen een lang leven, je krijgt het bedrag elke maand, ongeacht de leeftijd die je bereikt en het wordt via de indexering aan de levensduurte aangepast.
In principe kun je daarmee rondkomen, maar in de realiteit is dat niet altijd het geval. Het is bijvoorbeeld moeilijk in te schatten hoeveel je eigenlijk nodig zal hebben om jouw levensstandaard aan te houden. Voor velen is het pensioen te laag op de momenten dat je afhankelijk wordt, zoals wanneer je naar een woonzorgcentrum moet. De kost daarvan ligt hoger dan jouw wettelijk pensioen. En dat tekort blijft elke maand, zolang je leeft.”
Lijfrente als aanvulling
“Maar dat probleem kun je perfect oplossen door een contract aan te gaan met een verzekeraar, onder de vorm van een lijfrente. Dit is eigenlijk een ‘Win-for-Life'-product: de verzekeraar zal jou elke maand een bedrag garanderen, en dan verdwijnt meteen het risico op een tekort. Je geeft daarbij een deel van je vermogen – geld dat je niet wil schenken of nalaten maar voor jezelf wil gebruiken – aan de verzekeraar. In ruil garandeert die levenslang een periodiek inkomen dat je op voorhand kent. De verzekeraar zal die uitkering uitbetalen tot je sterft, maar geen dag langer.
Voor de berekening van de uitkering houdt de verzekeraar rekening met de opbrengsten die hijzelf krijgt doordat hij de ontvangen gelden belegt: hoe hoger de verwachte opbrengsten, hoe hoger de aangeboden uitkering. Hij houdt ook rekening met de kansen die jij, als verzekeringnemer, hebt om lang te leven: hoe groter de overlevingskansen, hoe lager de aangeboden uitkering, want de verzekeraar moet dan in de regel langer betalen en dat is niet in zijn voordeel. Om die garantie op een vast inkomen te bieden, zal de verzekeraar uitgaan van rendementen die hij kan verkrijgen door te beleggen in staatsobligaties.”
“Omdat het geld naar de verzekeraar gaat, zijn het vaak alleenstaanden die zo'n ‘Win-for-Life' opnemen. Zij hoeven immers geen rekening te houden met kinderen of een partner die ze in een erfenis willen betrekken of die ze op jongere leeftijd willen helpen bij de aanschaf van een woning. Een andere groep zijn mensen met kinderen die willen schenken op jonge leeftijd, maar ook zeker willen zijn dat ze later nooit tekort zullen hebben. Dankzij de lijfrente hebben ze die zekerheid.
Lijfrentes hebben nog te kampen met tekortkomingen. Ze zijn in ons land niet gemakkelijk te verkrijgen, behalve wanneer iemand een aanvullend pensioenplan heeft via de werkgever – de zogenaamde tweede pijler, naast de eerste pijler (het wettelijk pensioen). Die lijfrente biedt een mooi financieel rendement van 1,75 procent, wat niet slecht is tegenover het ‘beschimmelen' van je geld op een spaarrekening, maar toch is het weinig voor wie bijvoorbeeld op de beurs wel wat risico durft nemen.”
Onderlinge verzekering of tontine
Er bestaat volgens Kris Boudts wel een manier om het nog beter te doen dan met de lijfrente, en dat is de tontine. “Je kan die ook een onderlinge verzekering noemen. Het komt erop neer dat een groep mensen een gedeelte van hun vermogen samen legt en gebruikt om obligaties of aandelen te kopen. De waarde van de belegging van elke deelnemer groeit dan aan als deze onderliggende investeringen in waarde toenemen. De deelnemers spreken ook op voorhand af in welke mate ze geld dat ze als aanvullend inkomen gebruiken uit die spaarpot zullen halen. De samenstelling van zo'n groep kan heel divers zijn, tot zelfs op werknemersniveau, waarbij de tontine dan in de CAO wordt opgenomen. Het kan ook een grote groep van gelijkgestemden zijn, bijvoorbeeld alle Vlaamse journalisten.”
Het cruciale verschil met een beleggingsfonds is dat bij een tontine iedere deelnemer bij zijn overlijden zijn spaarpot die dan nog beschikbaar is, afstaat aan het collectief en niet aan zijn erfgenamen. De spaarpot wordt dan eerlijk verdeeld onder alle deelnemers die nog in leven zijn en wordt gebruikt om wie langer leeft extra middelen te geven (bovenop de opbrengsten van de beleggingen). De deelnemers beschermen elkaar dus in die zin dat zij die niet lang leven solidair zijn met wie wel lang leeft.”
“Vergeleken met een lijfrente mag je bij een tontine meer opbrengsten verwachten. De verzekeraar die de lijfrente aanbiedt, is bovendien een stuk voorzichtiger en daardoor duurder: hij houdt immers rekening met de levensverwachting. Cru gezegd: de verzekeraar is bang dat wie een lijfrente lang leeft (en dus veel zal moeten uitbetalen). Ik geef een voorbeeld: wat als ooit een medicijn tegen kanker ontdekt wordt? Dan zitten die verzekeraars die een lijfrente aanbieden met een groot probleem.”
En wat met pensioensparen?
“Eerst dit: nauwelijks 65 procent van alle werkende Belgen doen aan pensioensparen. Waarom dat zo weinig is? Veel mensen kunnen dat jaarlijkse bedrag van 960 euro gewoonweg niet missen voor hun dagelijkse consumptie. Tegelijk is er ook een psychologische factor: door aan pensioensparen te doen, geef je vandaag een stukje consumptie op om later beschermd te worden. Daarom pleit ik ervoor om de pot van het pensioensparen te verbreden. Daarmee bedoel ik dat je het jaarlijkse bedrag van het pensioensparen niet moet optrekken, maar ervoor moet zorgen dat méér mensen in staat zijn om aan pensioensparen te doen. Hoe dat kan? Door andere elementen in de pot toe te laten.
Ik geef een voorbeeld: je zou de kosten van de isolatie van je huis moeten kunnen meenemen in het plan. Als ik vandaag mijn huis beter isoleer, dan zal ik later minder moeten uitgeven om mij te verwarmen. Nog een voorbeeld: als ik de premie voor een hospitalisatieverzekering nu al betaal, dan zal ik later bij opname in een ziekenhuis minder moeten betalen. Je zou die kosten op de belastingbrief moeten kunnen aanvinken bij het onderdeel pensioensparen. Om dit mogelijk te maken, is eigenlijk maar vijf minuten politieke wil nodig. Ik zou de beleidsmensen dan ook willen oproepen om daar werk van te maken.”
- Een alleenstaande gepensioneerde heeft maandelijks 1.704 euro nodig om te leven. Dat is ruim 200 euro méér dan het wettelijk pensioen.
- Tachtig procent van de 65-plussers bezit een eigen woning.
- “Mensen zijn er niet goed in beslissingen te nemen voor de verre toekomst”, zegt Mathias Celis, gedragseconoom aan de UGent. “We kunnen onszelf maar moeilijk veertig jaar ouder inschatten. Een beslissing nemen voor over veertig jaar voelt hetzelfde als beslissen voor een vreemde. Onze huidige en toekomstige ‘ik' zijn twee volkomen verschillende identiteiten. Daarom is het ook zo moeilijk om nu een planning te maken zodat onze toekomstige ‘ik' bij zijn pensioen nooit een tekort zal hebben.”